‘Outperformance voor de deur, voor Wereldwijde smallcaps’
IBS collega Pieter Laan in gesprek met Lenneke Arts van Fondsnieuws.
Gepubliceerd 23 april 2020
“Global small caps krijgen in de regel de hardste klappen bij een sell-off, maar herstellen óók sneller. Dat wetende, maakt dat beleggers in de categorie rekenen op een hogere volatiliteit maar ook outperformance op het moment dat herstel volgt. En dan vooral van fondsen die gerund worden door een actieve manager.
Pieter Laan van IBS Capital Allies is er één van. Voor de klanten voor wie hij de externe managerselectie doet, heeft hij drie verschillende actieve smallcapfondsen op het schap liggen, waarvan hij hoge verwachtingen heeft voor de rest van het jaar.
Dat komt onder meer door de manier waarop dit soort bedrijven zich richt op de wereld en het ondernemen. Laan: ‘Veel smallcaps en beginnende bedrijven proberen met innovatieve oplossingen, bestaande bedrijfsmodellen te ontwrichten. Daarnaast zoeken verschillende smallcaps naar oplossingen voor problemen die in het nu spelen, zoals het coronavirus. Mede daardoor groeien ze vaak onafhankelijk van de economische cyclus, wat hen komende tijd in het zadel kan helpen.’
Tot nu toe is daar weinig van te zien, in een vergelijking van de MSCI World Small Cap Index en de “gewone” MSCI World. De eerstgenoemde index staat year to date op een verlies van bijna 23 procent, terwijl de teller voor de MSCI World stopt bij -13 procent (cijfers per 20 april). Maar een blik op de langere termijn leert dat kleine bedrijven dat soort verliezen op de lange termijn meestal meer dan goedmaken. In twintig jaar tijd heeft de smallcapindex van MSCI het per jaar gemiddeld 3% beter gedaan dan de brede index (op jaarbasis), blijkt uit cijfers van Bloomberg. Laan: ‘Smallcaps dalen dan wel harder dan largecaps, maar ze herstellen óók sneller. Wat vaak het geval is met smallcap aandelen.’
Universum van duizenden aandelen
Juist daarom bieden smallcaps volgens het hoofd externe managerselectie toegevoegde waarde in de portefeuilles van beleggers. In het bijzonder als het gaat om actief beheerde fondsen. Nu staan de voorstanders van actief management de laatste tijd in de rij om te pleiten voor deze vorm van fondsbeheer, maar waar doorgaans het grootste deel van de managers achterblijft bij de index, is dat bij smallcaps veel minder het geval. Volgens cijfers van Morningstar presteerde 48 procent van de smallcapmanagers de afgelopen vijf jaar beter dan de index, YTD zelfs 58 procent.
Volgens Laan omdat actieve managers in deze categorie een universum van duizenden aandelen hebben om uit te kiezen en er relatief weinig analistenverslaggeving rond deze categorie voorhanden is. Analisten laten dit soort bedrijven vaak voor wat ze zijn, omdat ze te klein zijn voor grote beleggingsfondsen en vanwege hun vaak niche bedrijfsmodel niet zomaar tot een grootheid transformeren.
Des te meer werk dus voor actieve managers, die zich dus zelf moeten vastbijten in jaarverslagen die niet altijd even toegankelijk of in het Engels geschreven zijn, om de beste onontdekte parels op te duiken. Daarvoor worden ze meestal dan ook gul beloond volgens Laan. De drie smallcapfondsen die IBS Capital Allies op het schap heeft liggen: het Silvercross Global Smallcap Fund (wordt intern door IBS beheerd), het Columbia Threadneedle Global Smaller Companies Fund en het Baillie Gifford Worldwide Discovery Fund, hebben dit jaar tot 20 april bijvoorbeeld een outperformance gehaald van respectievelijk 6 procent, 12 procent, en 25 procent. ‘Als je het beter doet, doe je het in deze categorie vaak ook véél beter. De inefficiëntie is groot in deze categorie.’
Quality Growth
Wat hem opvalt is dat de meeste managers in global smallcaps een quality-growth-stijl hanteren, wat ook het geval is bij twee van de drie fondsen die hij heeft geselecteerd. ‘De een selecteert op basis daarvan dertig aandelen, de andere zeventig. Dit soort bedrijven promoveren vaak naar de midcap of overgenomen door een largecapper. Dat levert extra winst op voor de fondsmanager.’
In totaal zijn er volgens Morningstar ongeveer zeventig actief beheerde wereldwijde smallcapfondsen. Niet ontzettend veel. Volgens Laan onder meer vanwege het vele werk dat ermee gepaard gaat voor de manager van een fonds. ‘Je moet goed bedenken hoe je je selectieproces gaat runnen, en dat heel slim inrichten gegeven de grootte van het beleggingsuniversum van een aantal duizenden ondernemingen. Daarnaast is het bij bijvoorbeeld een Japans bedrijf moeilijk te doorgronden wat het nu precies doet, omdat jaarverslagen niet altijd in het Engels zijn vertaald. Maar dat is tegelijkertijd ook de added value van zo’n manager: hij zoekt álles zelf uit.’
De categorie is volgens Laan dan ook vooral geschikt voor boutiques. ‘Grotere asset managers beheren ook liever largecapfondsen, met het oog op de winstgevendheid. Daar kunnen ze – tientallen – miljarden aan klantgeld mee aantrekken.’
Richting Midcaps
De selectie van een actieve manager is belangrijk, maar hoe selecteer je als belegger dan het juiste smallcapfonds? Laan bekijkt hoe doordacht het beleggingsproces is, en naar de samenstelling en ervaring van het team – ‘misschien wel belangrijker dan bij andere beleggingscategorieën, omdat je minder kunt leunen op sell-side research’’. ‘Daarbij kiezen wij heel bewust voor managers die de capaciteit van hun fonds beperken tot bijvoorbeeld 2 tot 2,5 miljard euro bij 30 tot 40 bedrijven in portefeuille zodat het alpha-potentieel intact blijft. Fondsen die groter zijn dan dat, zijn geneigd meer richting midcaps te gaan bewegen.’
Ook aan de passieve zijde loopt het aanbod niet over. Laan: ‘Het is een dure categorie om een ETF omheen te bouwen, aangezien smallcap-indices vaak flinke indices zijn, met daarin bedrijven die minder liquide zijn dan de grote aandelen van deze wereld. Stukken aankopen voor een ETF is dus duur én brengt het risico mee dat ze weer moeilijk verkoopbaar zijn.’”